Voorbeeld sollicitatiebrief

Eigenschappen en vaardigheden

Competenties van A tot Z

A

Aandacht voor details – Houdt in dat je op een effectieve wijze kunt omgaan met informatie op detailniveau.

Aanpassingsvermogen – Je blijft doelmatig werken, ook al zijn er veranderingen gaande binnen het bedrijf, binnen je functie, binnen je verantwoordelijkheden of bij je collega’s en relaties.

Accuraat – Je probeert fouten te voorkomen door erop toe te zien dat je je taken grondig, zorgvuldig en geordend uitvoert.

Adviserend – Je probeert iets te verbeteren of te veranderen, zonder dat je over directe zeggenschap of middelen beschikt. Je geeft advies om iets beters te bereiken.

Afstand bewaren – Je kunt van een afstand naar problemen van klanten kijken, of naar een bepaald onderwerk, zonder emotioneel betrokken te raken of juist een koele kikker te zijn.

Ambitieus – Je spant je in om jezelf verder te ontwikkelen en successen te boeken.

Analyserend – Je verkrijgt overzicht door problemen in kleinere stukken op te delen. Op deze manier kun je grote problemen beter begrijpen.

Anticiperend – Je past je handelingen en gedrag aan op de ontwikkelingen in je omgeving of branche waarbinnen je werkzaam bent.

Argumenterend – Je onderbouwt je standpunt of mening met feiten om op die manier anderen van je stelling te overtuigen.

Assertief – Je kunt prima voor jezelf opkomen, zonder dat je daarbij over iemand anders heenloopt.

Authentiek – Je bent jezelf en doet je niet anders voor.

B

Beïnvloedend – Je weet hoe je mensen zover kunt krijgen om iets wel of niet te doen of hun mening te veranderen.

Besluitvaardig – Je durft duidelijke beslissingen te nemen.

Betrokken – Je voelt je verbonden met het bedrijf waarvoor je werkt en met het werk dat je binnen je functie uitvoert.

C

Coachend – Je helpt anderen werkgerelateerde doelen te behalen en zichzelf te ontwikkelen.

Collegiaal – Je helpt en ondersteunt collega’s wanneer en waar nodig en houdt rekening met hun belangen en behoeften.

Commercieel inzicht – Je weet hoe je op de juiste manier klanten kunt benaderen om zo geld binnen te halen voor het bedrijf waarvoor je werkt.

Conflict hanterend – Je zoekt naar een passende oplossing wanneer in een bepaalde situatie twee of meerdere personen tegengestelde meningen of wensen hebben.

Creatieve instelling – Je bent creatief wanneer je met originele ideeën komt en zaken op een minder logische manier kunt benaderen.

⇧ inhoudsopgave

D

Delegerend – Je kunt anderen inzetten om jouw resultaten te behalen. Je hebt geen problemen met het geven van taken aan anderen.

Didactisch vaardig – Je kunt anderen iets nieuws leren en hebt verstand van de manier waarop je iemand iets nieuws kunt leren.

Discipline – Je hebt er geen moeite mee om je te voegen naar het beleid en procedures die binnen de organisatie van kracht zijn. Ook voer je je werk uit zoals van je verwacht wordt.

Discussiëren – Je probeert een ander te overtuigen met argumenten in situaties waarin jullie van mening verschillen.

Diversiteit hanteren – Je kunt goed samenwerken met verschillende soorten mensen. Mensen met verschillende eigenschappen, meningen en van verschillende niveaus.

Doelen stellen – Je geeft concreet en meetbaar aan wat je bereikt wilt hebben over een bepaalde tijd.

Doorvragen – Je stelt vragen wanneer het antwoord van je gespreksgenoot verduidelijking nodig heeft of niet naar voldoening je vraag beantwoord heeft.

Doorzettingsvermogen – Je houdt je vast aan je idee of handelen en stopt pas wanneer je je doel bereikt hebt.

Draagvlak creëren – Je zorgt ervoor dat anderen gemakkelijker eventuele veranderingen die gaande zijn of eraan zitten te komen, accepteren.

Durf – Je durft lastige situaties aan te pakken en laat jezelf hierbij niet leiden door angst of onzekerheid.

E

Empathie – Je kunt je goed inleven in de gevoelens en de gedachtegang van anderen.

Energiek – Je kunt hard werken en hebt een groot uithoudingsvermogen. Je bent levenslustig en vitaal.

F

Feedback geven – Je kunt een ander aanspreken op gedrag of handelen dat je hebt waargenomen. Dit kan zowel positief als minder positief zijn.

Feedback ontvangen – Je staat ervoor open dat een ander iets over je gedrag of handelen zegt, ook al is dat minder positief.

Flexibel – Je kunt jezelf en je werkzaamheden aanpassen aan de omstandigheden.

Focussen – Je kunt je aandacht ergens op richten en je daarbij laat je je niet afleiden.

G

Gespreksvaardigheden – Je beheerst verschillende communicatiestijlen en weet af te stemmen op je gesprekspartner op dat moment.

⇧ inhoudsopgave

H

Helikopterview – Je kunt overzicht houden over het geheel.

I

Informatie beheren – Je slaat relevante informatie vindbaar op en verwijdert irrelevante informatie om zo het overzicht te behouden over belangrijke informatie.

Initiatiefrijk – Je onderneemt graag zelf nuttige actie en wacht liever niet af totdat iemand anders je een opdracht geeft.

Inlevingsvermogen – Je bent sensitief en kan jezelf verplaatsen in andermans gevoelens en behoeften.

Innovatief – Je bent gericht op veranderingen en bedenkt waar in de toekomst behoefte aan is.

Integer – Je vervult je functie zorgvuldig en op een betrouwbare manier, waarbij je verantwoordelijkheden en geldende bedrijfsregels in acht neemt. Je praat niet over een ander.

K

Klantgericht – Je onderzoekt wat de wensen en behoeften zijn van klanten en handelt hier dan naar.

Kostenbewust handelend – Je bent in zowel je denken als je doen gericht op een optimale benutting van tijd, geld en middelen.

Kritisch denkend – Je analyseert en beoordeelt informatie onafhankelijk van anderen.

Kwaliteitsgericht – Je stelt hoge eisen aan je werk en aan het werk van anderen en streeft voortdurend naar verbetering ervan.

L

Leervermogen – De mate waarin je nieuwe informatie tot je kunt nemen en deze daarna effectief toe kunt passen in verschillende werksituaties.

Leiding geven – Je kunt anderen aansturen om bepaalde plannen en doelen te realiseren.

Loyaal – Je stelt het belang van je werkgever boven je eigen belang in situaties waarin dat nodig is.

Luisteren – Je pikt belangrijke informatie op uit gesprekken met anderen.

⇧ inhoudsopgave

M

Mensenkennis – Je hebt inzicht in het gedrag en in het handelen van andere mensen.

Mondelinge communicatie – Je beheerst verschillende manieren waarop je mondeling een boodschap aan anderen over kunt brengen.

Motiverend – Je kunt anderen op een prikkelende en enthousiaste manier aanzetten tot handelen.

N

Netwerken – Je bouwt bewust contacten met anderen op en weet deze contacten in te zetten om je doelen te bereiken.

Notuleren – Je kunt ordelijke, overzichtelijke en relevante verslagen maken van vergaderingen en besprekingen.

O

Observeren – Je bekijkt het handelen van anderen vanaf een afstandje en komt zo tot een vakkundig oordeel over de personen.

Omgaan met agressie – Je weet hoe je je in een agressieve situatie kunt redden. Je blijft rustig en bent in staat de situatie te de-escaleren.

Omgaan met weerstand – Je weet hoe je mensen achter je kunt krijgen wanneer er nieuwe plannen zijn of indien er een verandering plaatsvindt, ook al staan zij daar in eerste instantie niet voor open. Je zorgt ervoor dat je tegenstanders kunt kalmeren.

Omgaan met werkdruk – Je bent opgewassen tegen stressvolle situaties die ontstaan wanneer je te veel werk op je bordje hebt liggen. Je weet wat je kunt ondernemen om te voorkomen dat het je teveel wordt.

Omgevingsbewustzijn – Je bent goed op de hoogte van zowel maatschappelijke als sociale en politieke ontwikkelingen. Je bent in staat deze kennis te gebruiken voor je eigen functie of voor de organisatie.

Onafhankelijk – Je bent in staat zelfstandig een mening of oordeel te vormen en om zelfstandig te handelen.

Onderhandelen – Je kunt in overleg met anderen een overeenkomst bereiken, die recht doet aan de benadering, doelstellingen en belangen van alle betrokken partijen.

Ondernemend – Je neemt initiatief en gaat over tot actie. Je blijft niet stil zitten wanneer er iets gedaan moet worden, maar gaat direct aan de slag.

Oordeelsvorming – Je weegt informatie en handelswijzen tegen elkaar af om te komen tot een goed doordacht en onderbouwd standpunt te komen.
Oplossingsgericht – Je weet op een snelle en directe manier tot een oplossing te komen wanneer er zich een probleem of vraag voordoet.

Organisatiesensitiviteit – Je hebt gevoel voor het reilen en zeilen binnen een organisatie. Je weet hoe het eraan toegaat en voelt de organisatie goed aan.

Organisatiegevoel – Je weet hoe je zaken goed kunt organiseren en hoe je alles op een goede manier voor elkaar krijgt.

Overtuigend – Je weet een ander te overtuigen van jouw mening, idee of voorstel, zodat de ander dit ook van je overneemt.

Overwicht – Je oefent op een natuurlijke manier invloed uit op anderen en wordt geaccepteerd als autoriteit.

⇧ inhoudsopgave

P

Presenteren – Je kunt op een heldere en interessante manier iets vertellen voor een publiek. Je weet de aandacht te houden en hebt geen moeite met spreken voor een groep.

Prestatiegericht – Je hebt de wil om goed te presteren, je doelen te bereiken en bent graag succesvol in je werk.

Prioriteiten stellen – Je hebt het vermogen om, vooral in hectische tijden, overzicht in je werkzaamheden aan te brengen en te beoordelen welke zaken voorrang behoeven.

Probleemoplossend vermogen – Je bent in staat om adequate oplossingen aan te dragen voor bepaalde problemen. Je zoekt naar de verschillende mogelijkheden en beoordeelt wat de beste aanpak zal zijn.

R

Reflecterend – Je weet van een afstand naar jezelf te kijken en stil te staan bij hoe jij je werk aanpakt, welke keuzes je maakt, welke vaardigheden je daarbij inzet en hoe jij je daarbij voelt. Dit doe je om van jezelf te leren en om je eigen functioneren te beoordelen.

Resultaatgericht – Je zet alles op alles om je doelstelling of een concreet eindresultaat te behalen. Je verliest het eindresultaat niet uit het oog.

S

Samenwerken – Je bent in staat om samen met anderen tot een gezamenlijk resultaat te komen en levert hier een evenredige bijdrage aan.

Schriftelijke communicatie – Je weet je plan, voorstel of mening in begrijpelijke en correcte taal schriftelijk over te brengen.

Sensitiviteit – Je weet je in te leven in en rekening te houden met de gevoelens en behoeften van anderen.

Snel kunnen schakelen – Je bent in staat je gedrag snel aan de betreffende situatie aan te passen en bent steeds met de meest belangrijke zaken bezig.

Sociabiliteit – Je hebt het vermogen om (nieuwe) sociale contacten aan te gaan.

Stress hanterend – Je kunt je hoofd koel houden in stressvolle situaties en blijft onder druk effectief werken. Je laat je niet uit het veld slaan in drukke tijden.

⇧ inhoudsopgave

T

Tactvol – Je bent in staat om irritaties bij anderen te voorkomen en weet conflicten op een rustige manier op te lossen. Hiervoor beschik je over het inzicht in sociale interacties.

V

Verantwoordelijk – Je hecht er waarde aan dat jij je taken goed uitvoert en je plichten nakomt.

Vernieuwingsgericht – Je bent innovatief en bent er goed in om te bedenken wat de behoeften van anderen zijn in de toekomst, zodat het bedrijf hierop kan inspelen.

Voorzitten – Je zorgt ervoor dat je een vergadering of bespreking ordelijk en gestructureerd verloopt.

Z

Zelfbeheersing – Je weet je sterk te houden in emotionele situaties en kunt met je eigen emoties op de juiste manier omgaan.

Zelfkennis – Je weet je sterke en zwakke punten aan te geven.

Zelfstandig – Je pakt dingen op, zonder dat je daarbij sturing van een ander nodig hebt. Je kunt je werkzaamheden zonder hulp van anderen naar behoren uitvoeren.

Zelfvertrouwen – Je treedt zeker op en behoudt deze indruk ook op een rustige manier, ook al ervaar je weerstand of emoties van anderen.

⇧ inhoudsopgave